ONTTRONEN VAN ONZE GROOTSTE AFGOD

David Wilkerson (1931-2011)

De gemeente zoals we die vandaag kennen, begon met bekering. Toen Petrus het kruis predikte met Pinksteren kwamen duizenden tot Christus. Deze nieuwe gemeente was opgebouwd uit één lichaam, bestaande uit alle rassen, gevuld met liefde voor elkaar. Hun gemeenschappelijke leven was gemarkeerd door evangelisatie, een geest van opoffering en zelfs martelaarschap.

Het wonderbaarlijke begin weerspiegelt God’s woorden over Israël: “Ik heb je geplant als een nobele wijnstok, een zaad van de hoogste kwaliteit.” De rest van dat vers beschrijft wat er vaak gebeurt met zulk werk. “

Hoe dan zijn jullie voor mijn ogen veranderd in een gedegenereerde plant van een vreemde wijnstok?” (Jeremia 2:21 NKJV). God was zeggend,  “Ik plantte jullie goed. Jullie waren van Mij, droegen mijn naam en natuur, maar nu zijn jullie veranderd en gedegenereerd.

Wat veroorzaakte deze degeneratie in de gemeente? Dat is altijd afgoderij geweest, en zal doorgaan dit te zijn. God spreekt van afgoderij wanneer Hij tegen Jeremiah zegt, “Heeft een natie zijn goden veranderd in wat geen goden zijn? Maar mijn volk heeft hun heerlijkheid veranderd in iets wat geen voordeel brengt.” (Jeremia 2:11)

Het meeste Christelijke onderwijs identificeert een afgod als elk ding dat komt tussen God’s volk en Hem, maar dat is slechts een gedeeltelijke beschrijving van afgoderij. Afgoderij heeft te doen met een veel dieper harts-probleem. De afgod nummer één onder God’s volk is niet overspel, pornografie of alcohol. Het is een lust met veel meer kracht.

Wat is deze afgod? Dat is een drijvende ambitie naar succes. Het heeft zelfs een doctrine om het te rechtvaardigen. Een man van de wereld zei eens, “Hij die sterft met het meeste speelgoed wint.”

Tragisch is het dat Christenen ook verstrikt zijn in dit streven. Hoe ver zijn we afgedwaald van het Evangelie van het leven door het sterven aan jezelf, ego en wereldse ambitie.De afgoderij van het succesvol zijn, dat beschrijft velen vandaag in God’s huis. Deze mensen zijn oprecht, moreel vlekkeloos, vol van goede werken; maar ze hebben een afgod van ambitie in hun harten opgericht en ze kunnen er niet losgeschud van worden.

God houdt ervan zijn volk te zegenen. Hij wil dat zijn volk slaagt in alles wat zij ondernemen, eerlijk waar, maar er is nu een rondrazende geest in het land die menigten binnenhaalt: dit is de geest van liefde voor erkenning en het verwerven van (materiële) dingen.